Advies Zeerechttribunaal helpt zeemilieu te beschermen tegen klimaatverandering
Van de taken van het programma Strategische verkenningen is het tijdig signaleren van ontwikkelingen in de omgeving er 1 van. Wat verandert er in de samenleving? Zijn er bewegingen of initiatieven die relevant zijn voor het werk of de organisatie van Rijkswaterstaat? Daarover gaan we in gesprek met experts.
De resultaten brengen we halfjaarlijks bijeen in een overzicht van ‘Early Warnings’. In dit artikel nemen we je mee in ontwikkelingen in het zeerecht.
Zeemilieu beschermen
De 168 landen die aangesloten zijn bij het VN-Zeerechtverdrag zijn verplicht om het zeemilieu te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Zo luidt een ‘advisory opinion’ dat het Internationaal Zeerechttribunaal ITLOS op 21 mei 2024 heeft uitgebracht. Het advies is juridisch niet bindend en stelt geen directe verplichtingen, maar is wel een gezaghebbende uitleg van het VN-Zeerechtverdrag en daaraan gerelateerd internationaal recht. Biedt het advies ook kansen voor de bescherming van de Noordzee?
Vraag van kleine eilandstaten
In het VN-Zeerechtverdrag staan bepalingen over het beschermen en behouden van het mariene milieu. Toen het VN-Zeerechtverdrag tot stand kwam, speelde klimaatverandering nog geen rol en ging het vooral over vervuiling door bijvoorbeeld olielekkage of gifstoffen. Eind 2022 vroeg een commissie van kleine eilandstaten of de verplichting ook inhoudt dat het zeemilieu moet worden beschermd tegen verzuring door broeikasgassen en tegen de gevolgen van klimaatverandering. Voor de eilandstaten is dat belangrijk vanwege het risico om onder te lopen door zeespiegelstijging, als gevolg van klimaatverandering.
Zwaarwegend advies
De advisory opinion van het ITLOS omschrijft de verplichtingen die voortvloeien uit het VN-Zeerechtverdrag die van toepassing zijn op (de gevolgen van) klimaatverandering. Het ITLOS betrekt daarbij ook de internationaal overeengekomen regels, zoals het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering en de Overeenkomst van Parijs. In het advies geeft het ITLOS aan welke specifieke verplichtingen de verdragspartners hebben om vervuiling van het mariene milieu door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, te voorkomen en te bestrijden en welke specifieke verplichtingen verdragspartijen hebben om het mariene milieu te beschermen en in stand te houden. Uit het VN-Zeerechtverdrag kunnen, aldus het ITLOS, ook verplichtingen voortvloeien om klimaatverandering tegen te gaan. Deze specifieke verplichtingen staan op zichzelf en kunnen verder gaan dan het akkoord van Parijs.
Het advies van het Internationaal Zeerechttribunaal ITLOS heeft geen directe juridische gevolgen, maar kan wel indirect invloed hebben op het (inter)nationaal recht en klimaatbeleid. Alle reden om uitspraken volgend op dit advies op het netvlies te houden.
Bescherming Noordzee
Het ITLOS advies zet Martine Graafland van Rijkswaterstaat Zee en Delta desgevraagd aan het denken of dit ook iets kan betekenen voor de Noordzee. ‘Het is denkbaar dat klimaatverandering gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de ecologie,’ oppert ze. Rijkswaterstaat is als voortouwnemer verantwoordelijk voor de beheerplannen van de N-2000 gebieden op de Noordzee. Die plannen geven aan hoe de natuurdoelen, die het ministerie van LVVN voor die gebieden heeft opgesteld, behaald moeten worden. ‘Als door klimaatverandering soorten verdwijnen of verschuiven naar meer zuidelijke of noordelijke wateren, kunnen die doelen niet worden gehaald. Bescherming van het zeemilieu tegen klimaatverandering kan ons dan helpen.’
‘Rijkswaterstaat kan mogelijk zelf ook een helpende rol vervullen in de bescherming door via vergunningverlening bepaalde activiteiten niet, minder of alleen met verzachtende maatregelen toe te staan,’ vult Graafland verder aan. ‘Als we bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en vergunningverlening beter op elkaar kunnen aansluiten, levert dat mogelijk meer handvatten op voor bescherming. Als we concretere doelen hebben voor bijvoorbeeld verzuring of de mariene voedselketen, dan kunnen we daarop beter reguleren. Maar dit is allemaal nog heel pril en we moeten daar eerst heel goed over praten met betrokken beleidsdirecties.’