Tot op de bodem in de Waddenzee
In maart 2025 is Rijkswaterstaat, samen met het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), gestart met een grootschalig onderzoek naar het bodemleven en de bodemsamenstelling in de Waddenzee.
Vanuit de Natura 2000-opgave werken we aan verbetering van de onderwaternatuur. Als natuurbeheerder van de grote wateren willen we beter inzicht krijgen in de ecologische water- en bodemkwaliteit. Veranderingen in watersystemen beginnen vaak op de bodem: met verschuivingen in de samenstelling van het sediment en in het leven dat erin leeft.
Inmiddels heeft het NIOZ de bemonstering in het kader van het zogenoemde SUBES-onderzoek succesvol afgerond, en is de volgende fase van start gegaan. Projectleider Basismonitoring Wadden Sander Holthuijsen en wetenschappelijk coördinator Oscar Franken van het NIOZ vertellen over het verloop van het veldwerk.
Het veldwerk naar het bodemleven
Voor het onderzoek zat Oscar Franken van het NIOZ met regelmaat op het water. ‘Maandagochtend om 08.00 uur begonnen we met het veldwerk, meestal vanuit de thuishaven op de zuidpunt van Texel.’
Aan het dek van het onderzoeksschip werden monsters genomen met de boxcore. Dat is een robuust metalen frame met loodplaten dat in het sediment wordt gedrukt. De onderkant wordt vervolgens dichtgeschoven, zodat een intact bodemmonster van zo’n 30 cm diep veilig aan boord komt.
‘Elk monster wordt direct verwerkt,’ vertelt Franken. ‘We spoelen het over een zeef uit met zeewater, en stoppen het materiaal dat overblijft in potjes. Alles wat groter is dan 1 mm gaat mee naar het lab.’


Franken was als coördinator verantwoordelijk voor de planning: welke locaties zijn het belangrijkst, welke zijn bereikbaar, en welke locaties hebben prioriteit? ‘We wilden vooral plekken opnieuw bemonsteren die we in 2019 en 2022 ook al hebben bezocht. Daarmee brengen we nu voor de 3e keer exact dezelfde locaties in kaart. Dat is waardevol, want zo kun je veranderingen door de tijd echt duiden.’
Meer monsters dan verwacht
Het plan was om minimaal 1000 monsters te nemen. Uiteindelijk kwam het team met goed nieuws terug. ‘We hebben maar liefst 1200 monsters genomen, ruim 200 meer dan verwacht,’ vertelt Holthuijsen. ‘Dat hebben we vooral te danken aan het mooie lenteweer.’
Normaal gesproken wordt het grootste deel van de monsters genomen vanaf het onderzoeksschip van het NIOZ, maar dankzij het rustige weer konden ze de ondiepe delen ook met rubberboten bemonsteren. ‘Dan gaat het 2 tot 3 keer zo snel als dat we alleen met het grote schip zouden werken,’ aldus Holthuijsen.

Wat gebeurt er met de monsters?
De monsters zijn inmiddels opgeslagen en geconserveerd. De komende 2 jaar worden ze in het laboratorium verder onderzocht.
De 1e stap is het scheiden van de verzamelde dieren en het overige materiaal, zoals schelpengruis of veenresten. Daarna worden alle organismen op naam gebracht en geteld. Ook wordt de biomassa bepaald, het totale gewicht aan organisch materiaal, door de monsters te drogen en te verassen.
‘Wat we uiteindelijk krijgen zijn overzichtskaarten van de verspreiding van soorten in de Waddenzee,’ zegt Franken. ‘Je ziet waar bepaalde bodemdieren veel voorkomen, en waar juist niet. Die patronen proberen we te verklaren aan de hand van de bodemsamenstelling: hoe zandig of slibrijk een locatie is, bijvoorbeeld. Daarnaast krijgen we inzicht in de biodiversiteit per gebied.’
Waarom dit onderzoek?
Niet overal in de Waddenzee is het bodemleven even rijk, en het gebied is volop in beweging. Er is natuurlijke variatie, er wordt gebaggerd, er is bodemberoering door visserij, er zijn mosselpercelen. Al deze activiteiten kunnen invloed hebben op het bodemleven.
‘Tussen al die dynamiek moet het Wad ook nog z’n eigen plek vinden,' zegt Holthuijsen. ‘We willen weten wat een rijke plek rijk maakt. En ook: als een plek niet rijk is, terwijl je dat wel verwacht, hoe komt dat dan?’
De informatie helpt ook bij andere projecten. ‘Bij bijvoorbeeld de aanleg van een kabel of leiding kun je dankzij deze data rekening houden met ecologie,’ legt Franken uit.
‘Je kunt dan overwegen om bijvoorbeeld gebieden met een hoge biodiversiteit of kwetsbare soorten te ontzien, en andere, minder soortenrijke of met robuuste soorten, gebieden als alternatief te gebruiken.’
Leren voor de toekomst
Uiteindelijk draagt dit onderzoek bij aan het bredere ecologische inzicht in de Waddenzee. De verzamelde data worden na een embargoperiode openbaar beschikbaar gesteld via het Datahuis Wadden.
‘Zo blijven we leren,’ zegt Holthuijsen. ‘Over soorten, over stabiliteit van ecosystemen, over de invloed van menselijke activiteit. En dat helpt weer bij het nemen van goede beheermaatregelen voor de toekomst van de Waddenzee.’