Rijkswaterstaat in de Tweede Wereldoorlog

In mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen, waarna een 5-jarige bezetting volgde. De Tweede Wereldoorlog had grote gevolgen op allerlei niveaus; wereldwijd, in Europa en in Nederland. Ook Rijkswaterstaat en de medewerkers werden geraakt door de oorlog.

14 mei 1940: overgave van Nederland

Op 10 mei 1940 bezetten de Duitsers Nederland, waar het Nederlandse leger zich de eerste dagen na de inval erg tegen verzet heeft. Na het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940 was Nederland genoodzaakt zich over te geven. Mede doordat de Duitsers dreigden om nog meer steden te bombarderen.

De koninklijke familie, minister-president en regering, inclusief minister van Waterstaat Johan Albarda, weken uit naar Groot-Brittannië. Het ministerie kwam daardoor onder leiding te staan van secretaris-generaal (SG) Derk Spitzen. Ludolph Wentholt bleef aan het hoofd van Rijkswaterstaat als directeur-generaal (DG).

Doorwerken in het Nederlandse belang

Na de overgave kwam Nederland onder Duits bestuur te staan in de vorm van rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart, een van de loyaalste volgelingen van Adolf Hitler. Hij nam alle bevoegdheden over van de minister-president, de ministerraad en het parlement. De rest van de Nederlandse ambtenaren behield hun plek. De 4.000 Rijkswaterstaters bleven in hun functie en 40 Duitsers werden aangesteld om toezicht te houden.

4.000 Rijkswaterstaters zorgden ervoor dat het werk zoveel mogelijk doorging

Het werk ging door. Nog voor de Tweede Wereldoorlog had de Nederlandse regering richtlijnen opgesteld voor rijksambtenaren, voor het geval er een bezetting zou optreden. De zogeheten Aanwijzingen van 1937. De regels hielden in dat het werk, dat in belang van het Nederlandse volk was, gewoon moest doorgaan. Ook als dat betekende dat het in het voordeel was van de bezetter.

Werk tijdens de Duitse bezetting

Bij de inname van Nederland richtten zowel Duitsland als Nederland grote verwoestingen aan de infrastructuur aan. Rotterdam en Middelburg waren gebombardeerd en veel bruggen waren vernield of beschadigd.

Vrijwel onmiddellijk na de bezetting begon Rijkswaterstaat aan herstelwerkzaamheden van de vaarwegen en de bruggen, zoals de Waalbruggen bij Nijmegen en Zaltbommel, de Rijnbrug bij Arnhem, de IJsselbrug bij Katerveer en de Maasbruggen bij Maastricht, Roermond en Venlo.

De vaarroute voor het steenkoolvervoer over het Julianakanaal, de Maas en het Maas-Waalkanaal was van groot belang. Steenkool was een belangrijke brandstof voor opwekking van energie en nodig voor het herstel.

In de tussentijd werden geplande wegenprojecten zoals de aanleg van de rijksweg 2 voortgezet. De werkzaamheden aan de 2 voornaamste waterprojecten konden ook doorgan. Dat was de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal, dat het Duitse Ruhrgebied met de Amsterdamse haven verbindt en later een van de drukst bevaren kanalen van Europa zou worden. En de droogmaking (het winnen van land uit water) van de Noordoostpolder.

Nieuwe Noordoostpolder werd vrijhaven voor onderduikers

De droogmaking van de Noordoostpolder kreeg als project een beschermde status. De Duitse bezetter was erg onder de indruk van het project, mogelijk door hoe deze landwinning aansloot bij de ideeën over het creëren van ruimte voor het Duitse volk (Lebensraum). Ze lieten het project met rust, waardoor de nieuwe polder uitgroeide tot vrijhaven waar veel mensen ondergedoken zaten.

Aan het werk blijven

Veel projecten duurden langer of werden met meer mensen uitgevoerd dan strikt noodzakelijk was. De leiding van Rijkswaterstaat wilde voorkomen dat collega’s zonder werk kwamen.

Ook werden werkzaamheden die de Duitse oorlogshandelingen hielpen, zoveel mogelijk geweigerd of vertraagd. Dit leverde grote dilemma’s op. Het repareren van een (vaar)weg was in het Nederlandse landsbelang, maar kwam ook het militaire transport van nazi-Duitsland ten goede.

Het werk werd zoveel mogelijk vertraagd of geweigerd

Er was ook ruimte voor de start van nieuwe projecten. Zo begon men met de aanleg van de Velsertunnel als belangrijke schakel in het Noord-Hollandse wegennet. De Prins Bernhardsluizen kregen vorm als scheepvaartverbinding tussen het nieuwe Amsterdam-Rijnkanaal en de Waal. En onder Duitse druk startte ook de aanleg van een nieuw deel van rijksweg 12, de autoweg van Utrecht naar Duitsland.

Van loyale samenwerking naar toenemende weerstand

In eerste instantie werden pogingen gedaan tot een loyale samenwerking met de bezetter, met name om Nederland zo goed mogelijk draaiende te houden. Langzaam maar zeker groeide de weerstand tegen de maatregelen van de Duitsers. Zeker toen die maatregelen steeds meer in strijd kwamen met de Nederlandse belangen voor zowel het land zelf als het personeel van Rijkswaterstaat. De weerstand uitte zich in de volgende situaties:

  • Toen de Duitsers bepaalden dat alle Nederlandse overheden lijsten van hun personeel moesten inleveren ten behoeve van de Arbeitseinsatz, werd daaraan door de leiding van Rijkswaterstaat gehoor gegeven. Maar veel diensthoofden weigerden de lijsten in te vullen. De registratie liep voor de Duitsers daardoor grotendeels uit op een mislukking. Uiteindelijk werden tientallen Rijkswaterstaatmedewerkers naar Duitsland afgevoerd.

  • Daarnaast werd Rijkswaterstaat geconfronteerd met de eis tot aanwijzing van enige ingenieurs en technici voor tewerkstelling in Duitsland. Ondanks ernstige bedreigingen volhardde DG Wentholt, met steun van SG Spitzen, in zijn weigering aan deze eis gehoor te geven.

Tientallen Rijkswaterstaters werden naar Duitsland afgevoerd

  • Ook werd geen gevolg gegeven aan de Duitse eis tot het inleveren van de grote ijzervoorraad van Rijkswaterstaat. Duitsland had dat ijzer nodig voor de oorlogsinspanning, waaronder de bouw van de Atlantikwall: de 5.000 km lange verdedigingslinie aan de kust van verschillende Europese landen om een invasie door de geallieerden te voorkomen. De weigering leidde tot zo’n groot conflict dat zowel SG Spitzen als DG Wentholt door rijkscommissaris Seyss-Inquart op staande voet werden ontslagen.

    Dat de SG en DG ook nog weigerden om 2 ingenieurs tewerk te laten stellen in Duitsland, was de druppel. De daarna nieuw aangestelde waarnemend DG Cornelis Heyning gaf ook geen gehoor aan de opdracht om de ijzervoorraad af te staan. Zijn opvolger DG Willem Brinkhorst weigerde eveneens. Vervolgens heeft de SG Willem van der Vegte, die wel de ideologie van de Duitsers steunde en Spitzen opvolgde, zelf het ijzer laten verzenden.

Samenwerking met Duitsland

Ondanks de groeiende weerstand tegen de Duitse bezetter, waren er ook Rijkswaterstaters die samenwerkten met de nazi’s. De exacte aantallen zijn nooit vastgesteld, omdat er nooit goed onderzoek naar is gedaan. De schatting is dat 1,5% van de personeelsleden NSB-er of pro-Duits was. Het was een kleine groep waar anti-Duitse ambtenaren ‘omheen werkten’. De saamhorigheid van de anti-Duitse groep was groot en het frustreren en negeren van de pro-Duitse ambtenaren werkte.

98,5%

van de Rijkswaterstaters was naar schatting anti-Duits

Orders werden genegeerd door er geen gevolg aan te geven of de werkzaamheden dusdanig te vertragen dat de Duitsers er weinig profijt van hadden. Het anti-Duitse sentiment was terug te zien in bijvoorbeeld het gunnen van de opdrachten voor de droogmaking van de Noordoostpolder. Hierbij was het de afspraak Duitsgezinde aannemers zo min mogelijk werk te geven.

In de loop van 1942 eindigden nagenoeg alle projecten die niet belangrijk waren voor de Duitse oorlogsvoering. De aanleg van de Noordoostpolder ging wel door, maar in een langzamer tempo. Bouwmaterialen waren onder meer nodig voor de bouw van de Atlantikwall. De voorraad hiervan werd door de afnemende industriële productie en de verwoestingen van de geallieerden steeds schaarser. De meeste personeelsleden verschenen wel op kantoor, maar hadden steeds minder te doen.

Opmars geallieerden en Duitse aftocht

Naarmate de oorlog vorderde, wilden de Duitsers de geallieerde opmars op een ingrijpende wijze hinderen. Ze gingen gebieden opzettelijk onder water zetten, zogeheten inundaties. In februari 1944 werden delen van Zuid-Holland en Zeeland geïnstrueerd te evacueren. De sluizen werden geopend en het zeewater stroomde de polders in. De sluismeesters van Rijkswaterstaat werden vaak met de dood bedreigd en zo gedwongen om mee te werken.

Zo’n 10 tot 20 medewerkers spioneerden voor de Britse regering en verschaften ook inlichtingen aan andere groepen die op spionagegebied actief waren. Ze gebruikten hun kennis van en toegang tot de objecten van Rijkswaterstaat en het landschap en maakten er in het geheim kaarten, foto’s en filmopnamen van. Zo werd ook informatie over de opzettelijk onder water gezette gebieden doorgespeeld aan de geallieerden.

In de laatste maanden van de oorlog werd 250.000 ha land onder water gezet

Spoor van vernieling

Andere pogingen om de geallieerden tegen te werken, was het vernielen van objecten als bruggen en sluizen.

Bij hun terugtrekking uit Zuid-Nederland in het najaar van 1944 richtten de Duitsers grote verwoestingen aan. In het nog bezette deel van Nederland ontstond hierdoor in korte tijd een noodtoestand en de hongersnood nam ernstige vormen aan. Verbindingen via water, wegen en telefonie werden steeds slechter. Daardoor was centraal bestuur van Rijkswaterstaat nauwelijks nog mogelijk.

Hoe verder de geallieerden oprukten, hoe groter het spoor van vernieling dat de Duitsers achterlieten. Zo werden onder andere vernietigingen aangericht in de havens van Amsterdam en Rotterdam en staken ze dijken door, zoals in de Wieringermeerpolder. Verder plaatsten ze mijnen in de waterwegen en lieten ze daar schepen afzinken. Ook werd 250.000 ha land onder water gezet.

Ambtenaren werden door de nazi’s gedwongen om mee te werken. Desondanks hebben ze hier en daar nog geprobeerd de schade te beperken. Toen de geallieerden in september 1944 de grens van Zeeuws-Vlaanderen naderden, dreven ze de Duitsers in het nauw.

Een verzetspoging, om de sluis van Terneuzen te ontdoen van door de Duitsers aangebrachte explosieven, kostte aan 5 Rijkswaterstaters het leven. Zij werden door Duitse militairen doodgeschoten. De sluis werd daarna opgeblazen.

In de laatste dagen van de oorlog waren Duitse troepen in West-Nederland geïsoleerd. Ze dreigden met totale vernieling (onderwaterzetting) van het polderland, een dreigement dat uiteindelijk niet werd uitgevoerd. De schade die tijdens de laatste oorlogsperiode werd toegebracht, was niettemin enorm.

Na de bevrijding: stand van zaken en wederopbouw

Na de bevrijding van Nederland op 5 mei 1945 wachtte Rijkswaterstaat enorm veel werk. Niet alleen was er schade die gerepareerd moest worden aan wegen, rivieren, kanalen en objecten als bruggen en sluizen. Ook projecten die gedurende 1942 waren gestopt, moesten weer worden opgestart. Dat herstel nam jaren in beslag, doordat er schaarste aan materiaal was.

En verder op het menselijke vlak

In oktober 1940 werden alle rijksambtenaren gedwongen de zogenaamde Ariërverklaring te ondertekenen. Met de verklaring moest worden aangetoond of je niet van Joodse komaf was. Wie de verklaring onjuist invulde of niet ondertekende, zou worden ontslagen.

Ontslag volgde voor 11 Joodse Rijkswaterstaters. Onder hen was een briljante Joodse sluisontwerper. SG Spitzen wist de Duitse bezetter uiteindelijk te overtuigen dat hij onmisbaar was voor Rijkswaterstaat. In totaal zijn 15 ambtenaren van Rijkswaterstaat om het leven gekomen tijdens de Tweede Wereldoorlog, waaronder 4 Joodse medewerkers.

De mannen en vrouwen deden destijds wat ze konden

Geen verleden om ons voor te schamen

Uiteindelijk hoeft Rijkswaterstaat zich niet te schamen voor zijn oorlogsverleden. Net als in de rest van Nederland deden de mannen en vrouwen in die tijd wat ze konden. Enerzijds ging het werk noodzakelijkerwijs gewoon door. Aan de andere kant was er wel degelijk verzet: openlijk, verholen, passief en actief. Vrijwillig meewerken deden er maar weinigen. Oorlog is een verwarrende situatie en de collega’s deden destijds wat in hun macht lag.

Nieuws

Onderliggende pagina